Sterk oplopende inflatie, stijgende rentes, een stijgende dollar en een wereldwijd vertragende groei zijn allemaal niet goed voor opkomende markten. Daarbovenop komt nog het zero-covid-beleid in China en de Russische inval in de Oekraïne. Toch presteren aandelen in opkomende markten dit jaar beter dan ontwikkelde markten. Vreemd genoeg komt dit omdat ontwikkelde markten steeds meer beginnen te lijken op opkomende markten. Zo is de schuld van ontwikkelde markten als percentage van het BBP veel sterker opgelopen dan in opkomende markten. Steeds meer opkomende landen lenen in lokale valuta, een teken van kracht. Daaronder vallen grote opkomende landen als Brazilië, India en Zuid-Afrika. Ook ligt de inflatie in opkomende markten opvallend genoeg veel lager dan in ontwikkelde markten. Over de afgelopen twee decennia is de inflatie in opkomende markten gestaag gedaald. Centrale banken in opkomende markten reageerden ook veel sneller dan in ontwikkelde markten op de oplopende inflatie. In ontwikkelde landen hield de Federal Reserve tegen beter weten in lange tijd vol dat inflatie een tijdelijk fenomeen zou zijn. Opkomende markten hebben met hun monetaire beleid veel meer grip op de economie dan dan ontwikkelde landen. Die hebben moeite om zich aan te passen na een periode van monetaire gekte. Feitelijk zijn centrale bankiers in opkomende markten nu beter dan centrale bankiers in ontwikkelde markten. Rusland mag dan in alles onderontwikkeld zijn, maar Elvira Naboellina, het hoofd van de Russische centrale bank, dwingt bij menig centrale bankier buiten Rusland respect af.
Opkomende markten zijn tegenwoordig veel evenwichtiger gespreid dan in het verleden. Bij de lancering van de MSCI emerging market index in 1988 omvatte het gewicht van Maleisië meer dan een derde van de index. China werd pas in 1996 in de index opgenomen met toen een gewicht van 0,46 procent. Nu is China groter dan 30 procent, gevolgd door Taiwan, India, Zuid-Korea en Brazilië. In een groot deel van deze markten kan eigenlijk al niet meer gesproken worden van een opkomende markt, ze hebben zich sterk ontwikkeld. Landen als Zuid-Korea, Taiwan en grote delen van China zijn eigenlijk ontwikkeld, maar blijven om politieke en commerciële redenen het stempel van opkomende markt houden. Bij elkaar gaat het dan al snel om bijna driekwart van de index. Grondstoffen domineerden in het verleden, maar het gewicht daarvan is nu beperkt tot 9 procent. Nu bestaat de index voor twee derde uit financials, technologie, consument cyclisch en communicatiediensten. Opkomende markten zijn ook veel minder afhankelijk van China. China zelf heeft de afgelopen jaren er veel aan gedaan om de economie te herbalanceren. Minder leunend op het typische Aziatische groeimodel, waarin de consumptie wordt onderdrukt ten gunste van de export, maar een meer stabiele economie met daarbinnen ruim baan voor consumptie. China streeft naar een olijfvormige inkomensverdeling, een omvangrijke welvarende middenklasse met relatief weinig rijken en ook weinig armen. Dat terwijl de inkomens- en vermogensverdeling in ontwikkelde markten steeds meer op die van opkomende markten in het verleden zijn gaan lijken. Waar in opkomende landen de gelijke verdeling sterk is verbeterd, is die in ontwikkelde landen verslechterd.
De corporate governance in opkomende markten is in de afgelopen decennia aanzienlijk verbeterd. Dat kan helaas niet gezegd worden van ontwikkelde markten. Aandeelhouders hebben daar steeds minder te zeggen in wat tegenwoordig het stakeholder-kapitalisme heet. Bedrijven voelen een steeds grotere drempel om naar de beurs te gaan. Sarbanes-Oxley (SOx) heeft als doel om het ondernemingsbestuur deugdelijker te maken, maar bedrijven zijn er niet altijd beter van geworden. De afdeling interne controle is tegenwoordig de grootste afdeling, dat vreet personeel met veel additionele audits, meer regulering en ook zwaardere straffen. Alles om te voorkomen dat een ondernemer te veel ruimte krijgt. Het falen van SOx heeft ervoor gezorgd dat het aantal beursgenoteerde bedrijven in de ontwikkelde markten krimpt. Bedrijven blijven liever langer onder de vleugels van private equity en komen alleen nog maar naar de beurs om bestaande aandeelhouders te laten cashen. In opkomende landen groeit het aantal beursgenoteerde bedrijven ondertussen sterk. Ook daar zijn er meer regels over transparantie, functiescheiding en goed ondernemingsbestuur, maar daar heerst niet de doorgeslagen angst om boven alles ‘in control’ te willen zijn.
Vaak wordt gesteld dat aandeelhouders het beste af zijn in de Verenigde Staten, maar je kan ook te ‘shareholder-friendly’ zijn. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat banken die het best scoorden op het gebied van ‘shareholder value’ het hardst werden geraakt in de Grote Financiële Crisis. In de jaren na de financiële crisis maakten Amerikaanse CFO’s gebruik van de lage rente om de balans te optimaliseren. Dat betekende vooral veel lenen om daarmee het rendement op het eigen vermogen omhoog te krijgen. Met dat geleende geld werden aandelen ingekocht, ook prettig voor de eigen personeelsopties. Het gevolg is wel dat er nu meer dan 600 zombiebedrijven rondwandelen in de Verenigde Staten, meer dan een vijfde van alle beursgenoteerde bedrijven. Het is maar de vraag of de aandeelhouders van die bedrijven beter af zijn, nu de rente stijgt. De macht van de aandeelhouder heeft er ook voor gezorgd dat disruptieve bedrijven konden uitgroeien tot ware monopolies. Wellicht prima voor de aandeelhouders op korte termijn, maar een kwetsbaar model als de maatschappij het niet langer pikt. Uiteindelijk draagt het bij aan de polarisatie in de Amerikaanse samenleving, waardoor tegenwoordig zelfs de vraag wordt gesteld of de Amerikaanse democratie en rechtsstaat nog wel functioneert.
Het voordeel van veel opkomende markten is dat er altijd de onderliggende wil is om het beter te doen. Men leert van een crises en zorgt ervoor dat zaken daarna robuust zijn geregeld. Zo heeft de Aziatische schuldencrisis ervoor gezorgd dat tot de dag van vandaag Aziatische landen veel beter zijn gefinancierd. Ook wat betreft politieke stabiliteit is er sprake van een duidelijke verbetering in opkomende markten, iets wat niet altijd gezegd kan worden van de ontwikkelde markten. Op de corruptieranglijst is de Verenigde Staten inmiddels gezakt tot plek 27. Opkomende landen als Taiwan en Chili hebben de Verenigde Staten ingehaald. China is in een jaar tijd maar liefst 12 plekken gestegen en staat nu hoger dan Europese lidstaten als Roemenië, Hongarije en Bulgarije. Kandidaat-lid Oekraïne is gezakt van plaats 117 naar 122, net achter Swaziland en Gambia. Steeds meer Westerse landen nemen zelfs delen van het autocratische Chinese model over, getuige de aanpak van de coronacrisis en de voortvarendheid van de sancties tegen Rusland. Russische staatsburgers dachten dat ze hun geld veilig konden stallen in een rechtsstaat, maar komen nu bedrogen uit. Meer dan 95 procent van de Chinese bevolking denkt dat de regering in Peking goed werk doet (gemeten door Westerse onderzoekers), terwijl Biden op dit moment de minst populaire president is in de Amerikaanse geschiedenis.