Terug naar site

Let op: geld sparen kost geld

Fondsnieuws 1 december 2020

1 december 2020

Geleidelijk komt voor een steeds groter deel van de spaarders een negatieve spaarrente in beeld. Tot voor kort gold een negatieve spaarrente alleen voor de echt grote vermogens, maar steeds sneller worden de drempels naar beneden aangepast. Iemand die meer dan een miljoen op een spaarrekening heeft staan is volgend jaar ook fiscaal de pineut. Dan gaat de vermogensrendementsheffing omhoog naar 1,76 procent. Voor het jaar 2022 had Den Haag oorspronkelijk een nieuw stelsel in gedachten, maar dat systeem bleek onhoudbaar en ligt inmiddels in de prullenbak. Eerst maar eens de verkiezingen volgend jaar afwachten. De kans is groot dat de vermogensrendementsheffing dan omhoog gaat, want de coronacrisis heeft veel geld gekost.

Netto is de vergoeding voor veel spaarders al jaren negatief. Juist spaarders hechten sterk aan de instandhouding van het vermogen, anders waren ze wel gaan beleggen. De afgelopen decennia hebben spaarders ook geprofiteerd van een steeds verder meevallende inflatie. Uiteindelijk zal al het gespaarde en belegde geld weer worden geconsumeerd. Het is daarom niet relevant hoeveel er nominaal overblijft, maar hoeveel je er voor kan kopen. Wat dat betreft staat de huidige spaarder nog meer slecht nieuws te wachten. De kans dat de inflatie gaat oplopen is namelijk stijgende.

Dat de inflatie gaat stijgen, komt in de eerste plaats door de enorme financiële injectie door overheden en centrale bankiers om de coronacrisis te bestrijden. Nu werd dit ook verwacht na het onconventionele monetaire beleid na de Grote Financiële Crisis, maar toen daalde de inflatie juist. Al dat geld bleef vastzitten in het financiële systeem, de gaten als gevolg van de crisis waren daarvoor diep genoeg. Dit keer gaat er meer geld naar de reële economie, wat nu nog zichtbaar is in de vorm van veel hogere besparingen, maar wat bij een normalisering van het maatschappelijke leven waarschijnlijk weer snel wordt geconsumeerd.

Er is meer. De coronacrisis heeft ook voor een versnelling van de deglobalisering gezorgd. Lokaal en dichtbij produceren betekent niet altijd dat er goedkoper wordt geproduceerd. Dat terwijl de hyperglobalisering van de afgelopen decennia er voor gezorgd heeft dat veel producten steeds goedkoper werden. China exporteerde daarmee deflatie naar de rest van de wereld, maar China hoeft steeds minder te concurreren op prijs. Ook de IT-revolutie heeft er voor gezorgd dat veel producten goedkoper zijn geworden, maar in de IT-sector zien we tegenwoordig grote monopolies en die staan niet bekend als de grote voorvechters van prijsconcurrentie. In de komende jaren gaat ook de babyboom-generatie met pensioen. In plaats van produceren gaat deze generatie voortaan alleen nog maar consumeren, een goede reden om de prijzen te verhogen. De jonge generatie heeft al te lijden onder de oplopende inflatie. Die is zichtbaar in de huizenmarkt, maar dat onderdeel wordt door de verschillende overheden zorgvuldig buiten het officiële inflatiecijfer gehouden. Het gevolg is wel dat de maatschappelijke slinger nu doorslaat van kapitaal richting arbeid. Daardoor zal ook de rol van de overheid de komende jaren steeds groter worden en de geschiedenis leert dat dan de inflatie meestal oploopt. En dit allemaal op een moment dat centrale bankiers inflatie niet meer zien als een probleem, maar als een oplossing. De afgelopen veertig jaar lag de focus van centrale bankiers volledig op het beheersen van de inflatie, maar nu moet de inflatie omhoog. De inflatie is zo lang beneden de trend van 2 procent gebleven dat die er ook wel eens tien jaar boven mag bewegen.

Een inflatie van 2,5 procent voor de komende tien jaar is gelet op al deze factoren eerder te laag dan te hoog. Voor de vermogende particulier is die inflatie niet zo relevant. Naast het feit dat de vele aanpassingen in de inflatiedefinitie de afgelopen decennia het cijfer vooral naar beneden hebben gedrukt, wordt de inflatie bepaald voor iemand met een modaal inkomen. En die heeft meestal geen miljoen op de bank. Iemand met zoveel spaargeld heeft een ander bestedingspatroon. Het maandblad Forbes houdt al enkele decennia de CLEWI-index bij. CLEWI staat voor de Cost of Living Extremely Well. Dat zijn luxe-goederen. Die zijn per definitie schaars en met de vele nieuwe consumenten uit Azië, Rusland en het Midden-Oosten is er vraag genoeg. De CLEWI-inflatie lag de afgelopen decennia op gemiddeld 5 procent. Maar er is nog meer. De zorginflatie (de elk jaar stijgende zorgpremie is geen onderdeel van de inflatiedefinitie) stijgt net zo hard als de CLEWI-index, evenals de kosten voor onderwijs (ook geen onderdeel van het inflatiemandje), laat staan het sparen voor een huis.

Iemand die spaart en daarbij rekening houdt met de het negatieve rendement, de hogere vermogensrendementsheffing en de verwachte hogere inflatie van 2,5 procent, boert elk jaar bijna 5 procent achteruit. Voor wie ook nog eens kijkt waar het geld echt aan wordt gespendeerd gaat het al snel om 7 of 8 procent per jaar. In het eerste geval is de spaarder in tien jaar tijd ongeveer 40 procent kwijt van de oorspronkelijke inleg. In het tweede geval is dat meer dan de helft. Bovendien is er sprake van een impliciete garantie op verlies, in vrijwel elk scenario. Daarmee vergeleken is beleggen in aandelen een bijzonder veilig alternatief. Maar het is onwaarschijnlijk dat de overheid de spaarders zal beschermen met een officiële waarschuwing. Daarom nogmaals: Let op, geld sparen kost geld.

Photo by Tim Evans on Unsplash